Overzicht ringgegevens
De volgende gegevens worden per soort gepresenteerd:
Grafiek aantal vangsten per jaar
Deze grafiek spreekt min of meer voor zich: voor deze grafiek is het aantal ringvangsten in Nederland (grotendeels in eendenkooien) uitgezet per jaar. De jaarlijkse aantallen zijn onderverdeeld in seizoenen die passen bij de levenswijze van de soorten(voorjaar: maart-april,
zomer: mei-juli, najaar: augustus-oktober, winter1: november-december, winter 2:januari-februari). De winter is in twee delen verdeeld omdat vaak in het tweede deel de verspreiding anders is dan in het eerste deel.
Grafiek seizoenspatroon
Voor de grafiek van het seizoenspatroon is per tijdvak het gemiddeld aantal geringde vogels berekend in die twintigjarige periode per maand.
Kaarten van ringvangsten en -meldingen
Bij de kaartjes is er (logischerwijs) gebruik gemaakt van het bestand waarin een ringvangst is gekoppeld met een terugmelding (ongeveer 29.500 meldingen). Er is gekozen om gegevens te presenteren van locaties van vogels die in Nederland gedurende het hele jaar zijn geringd of afgelezen (wordt ook gebruikt in ringatlassen). Zo krijg je een heel aardig beeld van waar de vogels die bij ons verblijven in een bepaalde periode zijn en dit sluit ook aan bij presentaties in enkele buitenlandse ringatlassen. Per soort zijn kaarten gemaakt waarin de meldingen
verdeeld in de vier jaargetijden zijn weergegeven (voorjaar: maart-april, zomer: mei-juli, najaar: augustus-oktober, winter: november- februari). Zo wordt duidelijk wat het gebied is waar vogels van een bepaalde soort in die periode verblijven.
Seizoensgemiddelden niet-broedvogels
Bij niet-broedvogels worden veel waarden uitgedrukt in zogenaamde “seizoensgemiddelden”, zoals in de trendfiguren in dit hoofdstuk. Een seizoensgemiddelde is het gemiddeld aantal over twaalf maanden van juli tot en met juni - met medeneming van de maanden waarin de
soort afwezig is. Dit aantal is het getelde aantal inclusief een bijschatting voor ontbrekende tellingen. Seizoensgemiddelden zijn anders dan ‘seizoensmaxima’, die het piekaantal in twaalf maanden van juli tot en met juni weergeven. Er wordt van seizoen gesproken – en niet
van (kalender)jaar – omdat het om aanwezigheid in de periode van juli tot en met juni gaat. Dit is de periode waarin opeenvolgend de belangrijkste ecologische gebeurtenissen voor niet-broedvogels plaatsvinden: vleugelrui, najaarstrek, overwintering, voorjaarstrek en soms overzomering. Het begrip seizoensgemiddelde moet dus niet verward worden met het aantal individuen van een soort in een specifiek seizoen, zoals herfst of winter. Seizoensgemiddelden combineren informatie over aantal en verblijfduur en hebben daardoor bij vergelijking van zowel gebieden als tussen soorten de voorkeur, omdat deze een betrouwbaardere afspiegeling geven van het gebruik van een gebied gedurende de verschillende genoemde fases van het niet-broedvogelseizoen.
Jaarlijks geringd aantal eenden in eendenkooien, uitgesplitst in de zeven soorten eenden.
Gegevens afkomstig van WREN/Vogeltrekstation
Procentueel laandeel van het jaarljks geringde aantal van alle zeven soorten eenden ten opzichten van het totaal aantal geringde eenden in eendenkooien.
Gegevens afkomstig van WREN/Vogeltrekstation
Beknopt overzicht van de verzamelde ringgegevens
In totaal zijn er in de periode 1952-2012 115.586 eenden geringd. In bovenstaande figuur is het totaal aantal geringde eenden (van de zeven soorten) en de verdeling per soort per winter uitgezet. Jaarlijks schommelt het aantal geringde eenden flink, waarbij de flinke aantallen tussen 1957/58 en 1961/62 opvallen. In deze jaren zijn veel vogels geringd. Dit hangt samen met de verwerving van een aantal kooien door Staatsbosbeheer en waar vanaf dat moment gevangen werd om te ringen. Die periode kan op basis van algemene (zij het fragmentarisch beschikbaar) vangstgegevens, ook aangemerkt worden als een voor de eendenkooien goede periode, zowel voor de wilde eend als voor een aantal andere soorten. Vooral op eendenkooi De Sompen te Haarsteeg zijn in die periode grote aantallen gevangen vogels geringd. De piek in de periode ’87-’95 is te verklaren doordat een zestal kooikers van Natuurmonumenten in het bezit kwamen van een ringvergunning. Vooral op de Nieuwe Kooi te Vught zijn in die periode grote aantallen eenden geringd. Vanaf halverwege de jaren negentig zien we een lichte daling en het jaarlijks geringde aantal eenden zelden nog boven de 1500 uitkwam. Uit de vangstregistratie van de Kooikersvereniging blijkt dat vanaf die periode de vangsten structureel zijn afgenomen. Deze trend is blijven doorzetten, al blijkt de daling momenteel wel te stabiliseren.
Vanaf de winter van 2007/2008 zien we, waarschijnlijk onder invloed van de inspanningen van de WREN, een stijging in de aantallen. Omdat vangstgegevens en gegevens over de vangstinspanning slechts fragmentarisch zijn verzameld kan helaas weinig over de oorzaken van de aantalsontwikkeling worden gezegd.
Wel is bekend dat vanaf 1962 amper wilde eenden werden geringd omdat men toen vond dat er genoeg over deze soort bekend was. We zien daardoor dat deze soort tot in de jaren negentig amper nog geringd werd. Desondanks zijn er toch enkele interessante verlopen te zien die overeenkomen met in de literatuur geconstateerde veranderingen. Zo werd zomertaling in de jaren zestig en begin jaren zeventig regelmatig in aardige aantallen geringd.
Daarna zien we jaarlijks slechts lage aantallen. Hoewel nogmaals de vangstinspanningen niet bekend zijn, is deze afname in lijn met de afname van de soort in Nederland en lijkt het beeld parallel te lopen met de populatieontwikkeling. Wintertaling werd relatief veel gevangen in de jaren zeventig en tachtig. Heel mooi is ook de parallelle ontwikkeling van de smient te zien: die is geheel in de lijn van de trendontwikkeling van deze soort bij de watervogeltellingen in Nederland.