© 2018 Eendenkooien.nl

powered by Natuurlijk !

 

Teloorgang en verval

 

Omdat de eendenkooien vaak geconcentreerd lagen is er ongetwijfeld een grote onderlinge concurrentie geweest. Het onderhoud was intensief en kostbaar, terwijl de opbrengst waarschijnlijk onvoldoende rendabel was. Het is dan ook niet verwonderlijk dat veel eendenkooien al in een vroeg stadium zijn verdwenen.
Deze teloorgang heeft continu doorgezet, omdat het kooibedrijf aldoor gekenmerkt wordt door jaren met goede en slechte vangsten.

Hoewel historisch onderzoek aantoont dat kooikers in goede jaren met de kooi een goede boterham verdienden, bleek het toch moeilijk de sterke fluctuaties in de vangst van jaar tot jaar het hoofd te bieden. Kooikers hadden daarom vaak nevenberoepen om zeker te zijn van kostwinning. Jacht, visserij en een klein boerenbedrijf werden vaak uitgeoefend in combinatie met het kooibedrijf. Naarmate de landbouw intensiveerde en de bevolking in Nederland groeide, verdwenen als gevolg van rustverstoring en ontwatering steeds meer eendenkooien. De bloeiperiode van het kooibedrijf liep ongeveer van het einde van de zestiende eeuw tot en met de eerste helft van de achttiende eeuw.
Vooral in de achttiende en negentiende eeuw zijn veel kooien verdwenen. 

Hiervoor zijn diverse oorzaken aan te wijzen: 

 

  • betere alternatieve inkomsten
  • landbouwkundige ontwikkelingen
  • intensivering van grondgebruik
  • ontwatering
  • ruilverkaveling
  • uitbreiding van steden en infrastructuur
  • wet- en regelgeving

Wet- en regelgeving beperkten de vangst-mogelijkheden, alsook de vangstperiodes, waardoor de rentabiliteit als bedrijf verder afnam. 
Hoewel er nog steeds bedreigingen voor het voortbestaan van eendenkooien zijn, is de verwachting dat het aantal niet verder zal afnemen. 

Van de 113 eendenkooien die Nederland nog telt wordt op ongeveer 75% van die kooien nog gevangen. De vangsten zijn dermate teruggelopen dat van kooiker als hoofdberoep vrijwel geen sprake meer is. 
Instandhouding is nu meer gericht op de cultuurhistorische waarde en op gebruik voor onderzoeksdoeleinden, bijvoorbeeld als ringkooi.

 

 

Detail van de “Nieuwe kaart van den lande van Utrecht”, door Bernard De Roij, ingekleurde versie van de oorspronkelijke kaart uit 1696.
Er liggen meerdere eendenkooien in het gebied van Heikop.
(Bron: Archief Landschap Erfgoed Utrecht).

 

Het ontstaan van eendenkooien

 

Er zijn verschillende publicaties over kooien in de vijftiende eeuw, maar helaas zonder voldoende verwijzing naar een bron in een archief. Ook zijn er publicaties waarvan niet met zekerheid te zeggen is of het echt een eendenkooi betreft. De oudste Nederlandse schriftelijke vermelding dateert vermoedelijk uit 1450 in Friesland. Daarnaast zijn documenten bekend uit 1453 en 1535 uit de provincie Gelderland en in Vlaanderen zelfs uit 1318. 

De oudste volledig gedocumenteerde vermelding is te vinden in een staat van leengoed uit 1521. De aanleg van eendenkooien was toen in Zuid-Holland al volop aan de gang. In dit document drukt Jacoba van den Woude, ambachtsvrouwe van Warmond, Alkemade en Esselijkerwoude, haar bezorgdheid uit over haar inkomsten uit de verpachting van vogelwateren in de drie dorpen, “overmits die veelheit vande driften oft koeijen die een ijgelick maect”. 

Eén van de oudste vermeldingen van een eendenkooi uit de Nederlandse archieven en waarvan de plek nog herkenbaar aanwezig is, gaat over de kooi De Kom in Maarsbergen (Utrecht). Het Zwarte Water behoorde bij het proosdijhuis Maarsbergen en daardoor ook tot het bezit van de abdij van Berne. Eenden en andere watervogels huisden er in groten getale. Toen de proost en zijn personeel weinig kans zagen er voldoende profijt uit te halen, gaf abt Koenraad van Malsen op 20 april 1535 het Zwarte Water en andere plassen die daar in de buurt lagen in huur of erfpacht aan Laurens Wolfswynckel en zijn echtgenote Jannetgen. Laurens heeft daar met veel moeite en door het maken van hoge kosten een eendenkooi gemaakt. Aan de erfpacht waren duidelijke afspraken verbonden, onder andere over de vererving van deze pacht. De pachtprijs bedroeg 125 grote wilde eenden of drie talingen voor elke grote wilde eend. 

De oudste Vlaamse vermelding van de aanleg van een kooi van het roggenei-type is uit 1546 in Moerbeke (Wulfsdonk). Daar spreekt men van ‘voghelrije oft koije’. Op een kaart van dat gebied uit 1576 staat ook een roggenei-type ingetekend. Verder zijn er in de zestiende eeuw in het Hollandse en Gelderse rivierengebied veel kooien aangelegd. In 1550 heeft Karel V  binnen Holland zelfs een plakkaat uitgevaardigd waardoor de overheid de aanleg van nieuwe eendenkooien in de hand wilde houden, om schade te voorkomen aan de landbouwgewassen in de omgeving van de kooi.